Begin januari 1970 bestormde ‘Mijn gebed’ van de zanger D.C. Lewis de hitlijsten in Nederland. Ruim vijftig jaar later vormde het een fraai muzikaal intermezzo in het ‘smûke’ kerkje op Brânburren 18, tijdens de presentatie van het gelijknamige boekwerkje. In dit lied (tekst Gerrit den Braber) gaat de zanger bijna elke week een kerkje binnen. Niet voor een preek, de priester, het antieke interieur, een heel scala van mogelijkheden eigenlijk komt voorbij. Ook niet om te midden van de kerkelijke gemeente te zijn. Nee. Niets van dat alles is voor deze persoon de aanleiding om er binnen te lopen. Slechts een ding is de drijfveer voor zijn komst: de muziek, van trompet en orgel.
Die contemplatieve tekst werd zaterdag 30 juli bij de presentatie van Brânburren 18 ingetogen, sfeervol, vertolkt door zanger Eise Terluin, bijgestaan door Minke Adema op het orgel en Fouke de Vries op trompet. Het liet de gedachten van de toehoorders – in moaie smite folk siet yn it lytse transept – verwijlen bij it frisse (ûngetiders)waar, dat de tocht naar Brânburren ongetwijfeld een rustgevend, boeiend karakter gaf.
Bovendien sloot het perfect aan bij de inhoud van het gepresenteerde boekwerkje, want ook daarin roept de auteur op een bepaald moment de lezer op om eens binnen te lopen. Laat daar je gedachten gaan over de wereld om je heen, voel je welkom tijdens de aksje Tjserkepaad, waaraan ook It Heidenskip meedoet, bekijk er de ingetogen glas-in-lood raampjes en waan je een korte stonde in het Fryske Elysee, waar dan wellicht ook orgelklanken zijn te horen.
Trouwens ook na het warme welkom van initiator en schrijver van deze kleine, sierlijke uitgave, Pim Engelenburg, was er een ander loflied op it gea dat It Heidenskip is. Theo van der Logt, woonachtig in wat ooit het bovenmeestershuis van master Hofstra c.s. was, heeft (akoestisch) met een mooi aangeslagen gitaar een ode aan zijn woonplaats op het repertoire, waarvan de teneur is samen te vatten als: je bent er in ‘in poep en in skeet trochhinne,’ maar het is wel een heel bijzonder woonoord, zo vredig en rustig. De subtiele bijstand van de mûlharpe – een bij uitstek melancholisch instrument – luister naar Toots Thielemans of Bob Dylan – gaf extra diepte aan deze ballade. Hoewel, de tijd heeft in It Heidenskip niet stilgestaan, verre van dat. Mânske buorkerijen sieren het landschap, maar de buert met het kerkje is daarin bijna van een onveranderlijke schoonheid gebleven; sa smûk, sa smûk…
De schrijver zelf gaf een klein inkijkje in de argumenten en zaken die het ontstaan van het boekje inluidden. Het kerkje is nog immer als Godshuis in gebruik, doet dat nu geheel op eigen benen, maar was lange tijd gelieerd aan hervormd Workum. Probeert de erediensten en het gebouw in stand te houden. Vandaar dat er een stichting in het leven is geroepen, verduidelijkte Ytzen Renema in zijn bijdrage, die dat laatste doel als speerpunt van het beleid heeft. Het zal niemand verwonderen dat de opbrengst van dit boekje, dat voor 5 euro te koop is, naar die stichting gaat. Bovendien is het in brons door Marleen Engelenburg, die kort haar drijfveren om aan dit project mee te werken, vervaardigde kerkje ook voor dit doel gemaakt en dus te koop! Daarnaast kan men gewoon Freon Tsjerkegebou It Heidenskip wurde, onthulde voorzitter Renema, via een (jaarlijkse) bijdrage. Wie daarvoor belangstelling heeft kan contact opnemen.
Er was daarnaast een ander aspect van de kerkgeschiedenis van It Heidenskip te beluisteren. In de laatste helft van de 19e eeuw ontstond in Nederland binnen de Hervormde kerk een sterke opwekkingsbeweging – met een sterke ‘dependance’ in Fryslân – die zich tegen de heersende gezapigheid in de kerk keerde. Het waren niet de minsten. De dichter Willem Bilderdijk, schrijver Abraham Capadose, staatsman Groen van Prinsterer, waren landelijke kopstukken om nieuw elan in de kerk te krijgen. In Workum was de boterkoopman Age Wigers Schoonhoven een pommerant. In It Heidenskip verscheen in 1877 de timmerman Geart de Boer, uit Aldegea-W, die ook in die richting actief was. Hij slaagde erin in zijn nieuwe woonplaats een evangelisatiebeweging van de grond te krijgen, want kreeg behoorlijk aanhang, die er toe leidde dat in de schuur van de weduwe Syts, intussen door Geart als timmerschuur en woning in gebruik genomen, evangelisatiebijeenkomsten werden gehouden. Het leidde zelfs tot de bouw van een eigen stenen kerkje op het eind van de buurt. Maar na verloop van tijd keerde het volk zich toch af van deze ‘broeder in het geloof’. Vooral toen hij een dompelkuip in het kerkje metselde, zodat mensen er gedoopt konden worden verloor hij sympathie. De aanvankelijke euforie over de komst van de prediker Horn, een baptistenleraar uit Sneek, verdween door vreemde tragische, moeilijk te verklaren ongevallen. Die werden – uit antipathieke hoek – op het conto van de prediker Horn geschreven. Dat had uiteindelijk tot gevolg dat hij de plaat moest poetsen. Ook Geart verdween stilletjes van het toneel met de meeste van zijn medestanders.
Het singeliere aan het Fryske Reveil is dat er hier verhoudingsgewijs nogal wat gewone bezorgde burgers aan deelnamen. Overigens zijn al die Friese pommeranten door dr. G.A. Wumkes prachtig ‘getekend’ in zijn boek It Fryske Reveil yn portretten, verschenen in 1911 bij A,J, Osinga, destijds in Sneek. Van bijna alle beschreven personen is een foto of in silhouettekening opgenomen.
Tot slot werd het eerste exemplaar van Brânburren 18 namens de uitgever, Utjouwerij DeRyp, overhandigd aan Kees van der Beek, die de Feriening foar Doarps- en Streekbelang It Heidenschap vertegenwoordigde. Deze vereniging was ook betrokken bij de totstandkoming van het werkje.
Foto’s van de presentatie zijn van Jan de Jager.
Geef een reactie